Voorbeelden van het gebruik van Juichen in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Blijf juichen voor een moordenaar en ik schop je eruit!
Sommige juichen het besluit.
Waarom juichen jullie?
Dat vinden ze leuker dan juichen.
Cheerleaders, juichen. Nee.
Wij juichen elke klant om contact met ons op voor het bedrijfsleven.
Waarom juichen ze?
Maar ik ben geboren in Chicago. Dus ik weet niet voor wie ik moet juichen!
Waarom juichen jullie dat monster toe?
Wij juichen niet voor hen.
Mijnheer de voorzitter van de Raad, wij juichen uw voornemens voor Gent
Jullie juichen me allemaal toe.
Mijnheer de Voorzitter, ook wij juichen dit verslag over Progress toe.
Als ze ons zien, juichen ze: Jippie!
Ze juichen voor mij.
Hij pakt ze hun vrijheid af, en ze blijven juichen.
De vader juichen.
Hoor ze juichen.
Ze zullen op straat juichen.
Gonzalo wilde al juichen.