Examples of using Time to go in English and their translations into Dutch
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Yes.- No. It's time to go.
Best time to go: June- August.
Time to go, mister.
Agnes, it's time to go.
Agnes, het is tijd om te gaan.Best time to go: April- September.
Beste tijd om te bezoeken: april- september.You still have time to go.
Je hebt nog tijd om te vertrekken.Yes. It's time to go.
Ja. Het is tijd om te gaan.Best time to go: October- March.
Beste tijd om te bezoeken: oktober- maart.Time to go, Mrs. Blake.
Tijd om te vertrekken, Mrs Blake.Nicky, it's time to go.
Nicky, het is tijd om te gaan.Best time to go: November- March.
Beste tijd om te bezoeken: november- maart.Amazing! Time to go.
Fantastisch. Tijd om te vertrekken.Stanley, it's time to go.
Stanley, het is tijd om te gaan.Best time to go: June- September.
Beste tijd om te bezoeken: juni- september.Maybe it's time to go.
Misschien is het tijd om te vertrekken.Lea? It's time to go.
Lea? Het is tijd om te gaan.Best time to go: July- September.
Beste tijd om te bezoeken: juli- september.Come on, Molly, time to go.
Kom op, Molly, tijd om te vertrekken.This was not the time to go.
Dit was niet de tijd om te gaan.Best time to go: March- September.
Beste tijd om te bezoeken: maart- september.
