SPANIER - vertaling in Nederlands

• spanjaarden
• spaans
• een spanjaard
• spanje
• spanjol
• ispantsy
• spanjool
• spanier
• spaanse
• spanjaard
• n spanjaard

Voorbeelden van het gebruik van Spanier in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Spanier sind verrückt.
Spanjaarden zijn gek.

Der Spanier will meinen Kopf.
De Spanjol wil mijn kop.

Ich bin kein Spanier und kein Neger.
Ik ben niet Spaans en geen nigga.

Vater Spanier, Mutter Engländerin.
Spaanse vader en Engelse moeder.

Nein, aber wenn Spanier es können, wie schwer kann es dann schon sein?
Nee, maar als een Spanjaard het kan, is het vast niet zo moeilijk?

Die Spanier haben uns Molinas Vorstrafenregister gemailt.
Spanje heeft zijn strafblad gestuurd.

Nicht die Spanier, er allein.
Niet de Spanjaarden, maar hij alleen.

Der Spanier wird sich um dich kümmern.
De Spanjol hier zal wel voor je zorgen.

Du bist kein Spanier, oder?
Je bent niet Spaans, hè?

Auf dem Kontinent standen 5 Millionen Soldaten, Franzosen und Spanier.
Vijf miljoen Franse en Spaanse troepen stonden klaar op het continent.

Spanier. Gut. Rot.
Spanjaard. Rood. Mooi.

Die Spanier und die Amerikaner.
De Spanjaarden en de Amerikanen.

Und ich habe eine Ranch in Mexiko. Mein Vater ist Spanier.
Mijn vader was een Spanjaard, en ik heb een Mexicaanse boerderij.

Kam es in Portugal erneut zu einem Aufstand gegen die Spanier.
Nadat in 1640 Portugal in opstand kwam tegen Spanje.

Sie sind Chinese, ich Spanier.
Jij bent Chinees en ik Spaans.

Ich bringe dir morgen deinen Anteil, Spanier.
Ik kom morgen je deel brengen, Spanjol.

Spanier!- Rot. Gut.- Rot.
Spanjaard. Rood. Goed zo.

Er war Spanier.
Het was 'n Spanjaard.

Wo ist Ihr Freund, der Spanier?
Waar is je Spaanse vriend?

Oder die Spanier von Vox?
Of die Spanjaarden van Vox?