Voorbeelden van het gebruik van Marier in het Frans en hun vertalingen in het Nederlands
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Tu t'étais laissé marier à un autre.
Je liet je zelfs aan een ander uithuwelijken.Et tu ne veux pas te marier.
J'ai fait deux ans de fac avant de me marier.
J'ai failli me marier avec 300 coréens.
Seulement soit sûr de te marier pour la bonne raison.
Zorg dat je trouwt met de juiste redenen.Papa l'a eue avec la femme qui est morte avant de se marier avec maman.
Vader had haar bij die dode vrouw voor hij trouwde met moeder.Comment avez-vous pu vous y marier?
Hoe kan je daar getrouwd zijn?Il est temps de vous marier.
Tijd dat je trouwt.Je suivais des cours de management avant de me marier.
Ik volgde een managementopleiding hier voor ik trouwde.Elle devait nous marier la première fois.
Zij zou ons de eerste keer getrouwd hebben.Fais la java avant de te marier.
Leef je toch lekker uit voor je trouwt.Je pensais la même chose avant de me marier.
Zo dacht ik ook voor ik trouwde.Tu viens de te marier.
Je bent net getrouwd.La reine souhaite vous marier au comte Guadalmedina.
De Koningin wenst dat u trouwt met Graaf Guadalmedina.J'étais infirmière avant de me marier.
Ik was verpleegster voor ik trouwde.Assez longtemps pour pouvoir vous marier.
Hier betekent dat dat je getrouwd kan zijn.Un marié est un homme sur le point ou qui vient de se marier.
Een bruidegom is de benaming voor een man op de dag dat hij trouwt.Ou quelqu'un voulait l'empêcher de se marier.
Louter toeval… of iemand die niet wilde dat ze trouwde.Je n'étais pas sûr de vouloir me marier.
Ik zei dat ik niet zeker wist of ik getrouwd wilde zijn.Attendez de vous marier.
Wacht maar tot je trouwt.
