Voorbeelden van het gebruik van Imam in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Hij is de imam daar.
Ik ben geen imam.
De rabbijn, de priester en de imam.
We hebben de zegen van imam.
Imam meerdere, maar de ziekte was niet voor mij!
Imam. Ik ben zo snel mogelijk gekomen.
Ik heb het over wat die imam en zijn vrouw in Caracas overkwam.
Imam.-VoIg me niet.
Dembes imam is geen naaste van je.
Imam. Ik ben zo snel mogelijk gekomen.
Ik ben imam, ik vrees God.
Verpleegster, arts, ingenieur, imam.
Zei Reddington nog iets over Dembe's imam?
Goedemorgen, imam.
De imam zegt dat je de moskee regelmatig bezoekt.
Later, had Asad de Imam van zijn stam, worden destam van Najjar.
We zullen landen op het vliegveld Imam Khomeini in Teheran… over 20 minuten.
Imam, ik heb deze gemeenschap gesteund.
Misschien kan de imam het geld goed gebruiken.
Iemand onderbrak imam Al-Baz ooit met een vraag.