Voorbeelden van het gebruik van Amuseren in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Laat die buik maar doorhangen en zichzelf amuseren.
Ik hoop dat ze jou ook zal amuseren.
Ik wil me gewoon amuseren.
Speel samen met het amuseren van zeerakkers en heb plezier!
Amuseren jullie je, heren?
Ik moet die knul toch wat amuseren, niet?
De massa amuseren terwijl jullie jonge mannen de dood in jagen?
We gaan ons vanavond goed amuseren, maatje.
Laat 'm zich amuseren.
Het zal je amuseren.
Wij gaan ons gewoon amuseren, oké?
Amuseren jullie je?
Mezelf amuseren. Ik zou hier wel aan kunnen wennen.
Ze amuseren niet eens bij toeval.
Ongelooflijk dat die brieven je niet een beetje amuseren.
overtuigen, amuseren en doel treffen.
Oude mensen amuseren me.
Eten, drinken, mezelf amuseren.
Dood en vernietiging altijd amuseren mij.
Kom, Dipesto, we kunnen ons nog amuseren.