Voorbeelden van het gebruik van Amuseren in het Nederlands en hun vertalingen in het Spaans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Hoe moeten mensen zich amuseren met al dat geschreeuw?
We amuseren ze met magie.
Amuseren die wijfjes hem?
Amuseren we ons een beetje?
Denk je dat de mensen zich amuseren?
Wil je je niet met ons amuseren?
Snel, Irritative, het Amuseren en Geluk.
Iedereen zich aan het amuseren met comedy?
We gaan ons zo amuseren!
De beelden van 's werelds bekendste themapark amuseren het publiek al sinds 1955.
We gaan ons amuseren.
Je leeft maar een keer, dus je kan je maar beter amuseren.'.
Dat weet ik, omdat hij zich kwam amuseren in mijn motel.
laten we ons dus amuseren.
Mensen zeggen:"Lovely vloek- gewoon amuseren!
Een beetje op bed liggen en me amuseren.
Laat die buik maar doorhangen en zichzelf amuseren.
Ik ga me met haar amuseren.
Het scheppen van mythen is misschien een behoefte tot amuseren.
Iedere vorm van kunst moet amuseren.