Voorbeelden van het gebruik van Paspoort in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Het is jouw paspoort.
Geen paspoort.
En een paspoort.
We hebben het land zonder paspoort verlaten.
Waar gaan jullie heen? Paspoort.
Met zijn paspoort.
Tuurlijk. We vonden het paspoort van de dode piloot.
Ze hebben allemaal een Zwitsers paspoort.
Sarah regelde mijn nieuwe paspoort.
Ik ben een geest. Geen paspoort.
Paspoort. We hebben geen paspoort.
Ja. Ik wil mijn paspoort.
Dan vind ik je paspoort.
Ze controleren ons paspoort.
Ik heb het paspoort voor Zahra.
Er is geen telefoon of paspoort bij het slachtoffer.
Misschien verloren ze hun paspoort.
Jazeker. Ik heb het paspoort voor Zahra.
Vergeet je paspoort niet.
Hij heeft geen geld of paspoort.