Voorbeelden van het gebruik van Duitser in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Waar is die Duitser, verdomme?
Die Duitser was ziek.
Ik zoek een ander soort Duitser.
Dan kijken ze allemaal naar de Duitser en de Duitser zegt.
Gisela Franken, dochter van Lodewijk de Duitser, is geboren rond 830.
Ivan Bezdomny veronderstelde aan de Patriarchvijver eerst dat hij Duitser was.
Dat laatste woord betekende, naast Duitser, ook buitenlander.
Hij deed het met een Duitser en Gonnet.
Ga terug naar je eigen land, Duitser.
Wat doe je voor die Duitser?
Wat doe je voor die Duitser?
Ze verliet gisteren het café met die Duitser.
Hier ben ik, Duitser.
Het theater van de Duitser Raimund Hoghe is intiem
Wat de Duitser Daniel Korrell overkwam, zal hij niet vlug vergeten.
Hij won met een 30 tal seconden voorsprong op de Duitser.
De titelverdediger was de Duitser John Degenkolb.
Het enkelspel werd gewonnen door de Duitser Philipp Kohlschreiber.
Een Fransman, geen Duitser.
Beth is dood, de Duitser ook.