IR A CASA - vertaling in Nederlands

• naar huis
• thuiskomen
• om thuis te komen
• naar casa

Voorbeelden van het gebruik van Ir a casa in het Spaans en hun vertalingen in het Nederlands

Tengo que ir a casa, vestirme y luego ir a trabajar.
Ik moet me thuis gaan omkleden om te gaan werken.

Por favor, sólo quiero ir a casa.
Ik wil naar huis toe, alsjeblieft.

Podría ir a casa a buscar a mi mujer y a los chicos.
Ik ga thuis m'n vrouw en kinderen ophalen.

¿Cuándo podremos ir a casa?
Wanneer gaan we naar huis?

El otro, ir a casa.
De andere gaat naar huis.

Tengo que ir a casa.
Ik moet even naar huis.

Me iré a casa,¿sí? Debo ir a casa.
Ik moet naar huis toe.

¿Con cuál quieres ir a casa?
Welke wil je mee naar huis nemen?

Sigo queriendo ir a casa.
Ik wil toch naar huis.

Ir a casa a su marido, hacer las paces con él.
Ga naar huis, naar je man, en maak het goed met hem.

Me quiero ir a casa.
Ik wil wel naar huis.

Quiero ir a casa.
We gaan naar huis.

Ella puede ir a casa!
Ze gaat naar huis.

Quiero ir a casa.
Ik ga naar huis.

Tenemos que ir a casa.
We gaan naar huis.

Creo que necesita ir a casa y estar con su familia.¿Vale?
Ga naar huis naar je familie, oké?

Sólo tienes que ir a casa, hielo, y lavarlo.
Ga naar huis, koel het en maak het schoon.

Debemos ir a casa para ver a papá.
We gaan naar huis om papa te zien.

Necesitas ir a casa y cuidar de tu esposa…
Ga naar huis en bekommer je om je vrouw

John y yo tenemos que ir a casa para prepararlo todo.
John en ik gaan naar huis om toezicht te houden.