Examples of using Trok in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Ze trok z'n kleren aan en ging weg.
Bedankt, vriend. Trok je je laarzen uit?
Ze trok in bij haar moeder voor een paar dagen.
Wat trok je in hem aan? Waarom?
Het trok haar uit de diepten van de zee.
Toen trok hij z'n zwaard.
En de Ansar trok maar Osama doodde hem.
Eerst trok ik m'n bombachas aan en deed ik m'n chiripor om.
Ik trok snel door 10 Afghaanse provincies.
Hij trok mijn pruik bijna af.
Hij trok het uit en gaf het aan mij.
Wat trok je in hem aan? Waarom?
Ze trok in bij haar moeder voor een paar dagen.
Dus trok ik mijn wapen.
Ik trok het van de muur.
Die iemand trok zachtjes de dolk uit mijn hart.
Hij trok zijn wond open toen hij lag te woelen.
Ik trok naar huis, belde Pali en zei.
Ik trok mijn uniform aan en stapte in de auto.
Ze trok m'n haar eruit.