I HAVE TO GO in Dutch translation

• ik moet gaan
• ik moet weg
• ik moet ophangen
• ik moet ervandoor
• ik moet erheen
• ik moet even
• ik moet er vandoor
• ik moet vertrekken
• ik moet verder
• ik moet je laten
• ik moet weer
• ik moet wel

Examples of using I have to go in English and their translations into Dutch

I have to go attend to an urgent personal matter.
Ik moet even wat aandacht besteden aan een dringende persoonlijke kwestie.

I have to go, for business.
Ik moet vertrekken, voor zaken.

Excuse me, Marcy, I have to go.
Sorry, ik moet ervandoor.

Yes, but… I have to go to work.
Ja maar… Ik moet gaan werken.

I have to go, Andrea.
Ik moet ophangen, Andrea.

Hey, Jim. I have to go.
Hé, Jim. Ik moet weg.

Mom, I have to go.
Mam, ik moet verder.

I have to go, I'm the Maid-of-Honor.
Ik moet erheen. Ik ben bruidsmeisje.

Oh my God, I have to go.
Oh nee, ik moet er vandoor.

I have to go pick up some supplies.
Sorry ik moet even wat benodigdheden halen.

I have to go, Sham.
Ik moet ervandoor, Sham.

I have to go. Thank you. Oskar?
Bedankt. Ik moet vertrekken. Oskar?

Finch?- I have to go, Mr. Reese?
Ik moet gaan, Mr Reese. Finch?

Matt, I have to go.
Matt, ik moet ophangen.

Papa's there, I have to go.
Daar is papa, ik moet weg.

I have to go.
Ik moet verder.

Mom, I have to go.
Ma, ik moet je laten.

I have to go Dad.
Ik moet erheen, pa.

Look, I have to go.
Luister, ik moet er vandoor.

Danny, I have to go with these men for a while, okay?
Danny, ik moet even met deze mannen mee, oké?