Voorbeelden van het gebruik van Één keer in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Slechts één keer heb ik van je gewonnen.
Nog één keer, lieve Plurken!
Doe eens één keer iets juist.
Je hebt hem en de Sons in één keer.
Nog één keer.
Bel één keer, twee keer. .
We hebben één keer gedanst.
Voor één keer in m'n leven, ben ik trots op wat ik doe.
Nancy wordt één keer geslagen… Waarom? Waarom?
Die hij één keer sprak, 30 jaar geleden.
Ze viel 's nachts aan en slachtte iedereen in één keer af.
Op z'n minst één keer.
En het is niet alleen één keer. Het is mijn tandenborstel.
Noem me nog één keer een elf.
Ik heb één keer gestolen.
Ik hoorde het overslaan, maar één keer, en voor maar één seconde.
Omdat ik voor één keer een kind bij hem dat me respecteert.
Ik speel nog één keer.
Maar je wordt maar één keer 16.
Maar niet in één keer.