Voorbeelden van het gebruik van Keer in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Ecclesiastic
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Deze keer niet. Moet hij niet gered worden?
Je moet toch een keer met me praten. Cameron.
Waaronder een keer op een strand.
Lange tijd, elke keer als ik muziek hoorde, dacht ik aan jou.
Mijn eerste keer in de bak.
Dit keer trap ik er niet in.- Nee!
Na mijn ervaringen met het huwelijk… keer ik hunkerend naar alles bij m'n vrienden terug.
Twee keer twee gasten.
Hoeveel keer ga je die fout nog maken?
Dawn, elke keer als ik naar je kijk Denk ik, ja.
Ik werd een keer betrapt in het vliegtuig.
Zou je een keer met me uit willen?
Dit keer niet.- Nee.
Deze keer niet. Niet iedereen.
Gisterenavond. En dat doe ik niet nog een keer.
Keer je dus van hen af; jou treft dan geen blaam.
Hoeveel keer heb je mij gered, Clara?
Ik liep 2 keer door het ACL's protocol.
Een keer maar, op de bank.
Elke keer als ik ga slapen,