Voorbeelden van het gebruik van Afremmen in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ik heb een oproep. Afremmen.
Afremmen. Hier blijven staan.
Dat moet de alzheimer afremmen.
Ik wil de zaak niet te veel afremmen.
Ik kan haar alleen afremmen.
Ik kan hem niet afremmen.
Afremmen, ik moet de auto hebben.
We moeten de nanites afremmen.
Ik zou jullie alleen maar afremmen.
Waarom gaan we afremmen?
hij hun versnelde veroudering kon afremmen.
Laten we even wat afremmen.
deze kreek zou ze wat moeten afremmen.
Vlak voor de landing moet je omdraaien en afremmen.
Hiermee kunnen we hem misschien wat afremmen.
Hier blijven staan. Afremmen.
Afremmen! De basis is recht voor ons.
Stop. Niet afremmen.
We moeten dit schip afremmen.
Waar wil je precies naartoe? Afremmen!