Voorbeelden van het gebruik van Een auto in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Een grote auto, donker.
Ze erven een auto.
Hoe kun je met een auto een trein ontsporen?
Jij, een auto, de zon.
Maar hij had een auto, een tongpiercing, en altijd wiet.
Je hebt een leuke auto.
Het was niet zomaar een auto.
Ze hadden zelfs een auto.
In mijn land is een auto een wapen op wielen.
Een auto stelen is nu veel moeilijker.
Ook niet over een andere auto.
Ik wil niet dat je in een auto slaapt.
Ik moet gereedschap en een auto kopen.
Deze sleutel is sneller dan een auto.
Het is een auto.
Een krachtige auto is fijn.
Ik sliep een jaar met m'n moeder in een auto.
Jij gooit jezelf letterlijk… Uit een auto.
Deze sleutel is sneller dan een auto.
Het is maar een auto.