Voorbeelden van het gebruik van Opschiet in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Hij wil dat u opschiet.
Als je niet opschiet, begin ik alvast.
Zeg tegen Marco dat hij opschiet. Oké.
Dan stel ik voor, dat jij opschiet.
Nog één ding. Ik geef je nog tien dollar als je opschiet.
Zeg dat ze opschiet. -Achteruit.
Jongens, zeg tegen je baas dat hij opschiet.
Zeg dat ze opschiet.
Zeg dat hij opschiet.
Je hebt een half uur, als je opschiet.
Als zij niet opschiet, mis jij je vliegtuig.
Wat ik wil is dat je opschiet.
Vier, als ik opschiet.
Verdubbel het, als hij opschiet.
Als je opschiet, ben je er binnen een uur.
Als je niet opschiet, heb ik een voorsprong.
Als ik opschiet, kunnen mijn twee nieuwe vrienden
Als je opschiet, is er nog een kans om hem te helpen.
Maar als ik niet opschiet, is de koffie koud.
Als je opschiet, kun je hem misschien redden.