Voorbeelden van het gebruik van Steengoed in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Sommige jingles zijn steengoed.
Dat was steengoed.
Hij is steengoed.
Hij is steengoed.
Dat was steengoed.
Jullie zijn steengoed.
Ze zijn steengoed.
Ze is echt steengoed in bed.
Je was altijd al steengoed.
Je bent steengoed, E.
Je gidsen zijn steengoed.
Jullie zijn echt steengoed.
Ik kan er niks van, maar zij is steengoed.
Die kinderen zijn steengoed.
En ik weet dat goede schrijvers dit niet zeggen, maar het is steengoed.
Je bent steengoed.
Je was steengoed.
Zij is steengoed.
Ik denk dat het steengoed wordt.
Voorzichtig, Chuck is steengoed.