Voorbeelden van het gebruik van Suf in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Suf, ik weet het.
Weet je hoe suf ik me voelde?
Suf zijn neem ik.
Omdat Amy een beetje suf is.
Klinkt dat suf?
En ze is suf.
Van lang suf haar naar een kortere coupe.
Hij was suf, half wakker.
Dit klinkt nogal suf, maar ik bedoel geestelijk.
Ik zie er suf uit op een mechanische eend.
Lk was een beetje suf, maar toen begon me dingen op te vallen.
Het is suf.
Ik was nog een beetje suf.
Oh, trouwens, ik denk dat je roze overhemd suf is.
Deze dans is zo suf.
Suf… gedempt.
Een beetje suf. Voel je je al beter?
Ik heb gewoon vragen die suf zijn, en dom, en.
Prikkelbaar, suf en uitzonderlijk lui zijn wat we feel.
Ik word een beetje suf.