Voorbeelden van het gebruik van Opendoen in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Niet opendoen voor ik het zeg.
Opendoen, of je zegt nooit meer wat!
Nee, niet opendoen.
Als we het luik opendoen, loopt de brug onder.
Opendoen, treuzels!
God. Nee, niet opendoen.
Opendoen, grote jongen.
Opendoen! Onmiddellijk! In godsnaam!
Ryan, opendoen.
Luister, wilt u de deur nou opendoen?
Aufenmachen, opendoen.
Kun je nu de deur opendoen?
Geloof me, als wij die deur opendoen.
Niet de hele jas opendoen.
Wilt u de tas opendoen, alsjeblieft.
Wil je het raam opendoen?
Angela, opendoen!
Erin, kun je alsjeblieft opendoen?
Demi… niet opendoen.
Hij wil dat we het koffertje opendoen. *76114.