Examples of using Keer in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Voor deze keer ben ik het eens met Alfred.
Misschien kunnen we een keer praten.
Je slaat me nog een keer.
Keer je je van Hem weg.
Eerste keer in Berlijn, Esty?
Vijf keer speler van de week.
Ik een keer naar Puerto Rico.
Soms. Ik neem je een keer mee naar de Chinees.
Vijfduizend dollar vele malen, keer op keer.
Keer de auto. We gaan naar huis.
Volgende keer betaal ik voor business class.
Vijf keer speler van de week.
Ik zag hem een keer in Monte Carlo.
Misschien kun je me een keer opzoeken in het moeras.
Laat hem dit keer niet ontkomen.
Keer hem de andere wang toe.
Maar deze keer voor Koro.
Ja. Duizend keer ja. Ja.
Quentin en ik gingen een keer.
Ik moet hem een keer achterlaten.