Voorbeelden van het gebruik van Buur in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ja. Je bent een buur.
Echt? Maar als hun dichtstbijzijnde buur, weet je toch iets.
Heb je Lydia gezegd dat hun buur een moordenaar is?
Ze stal gif van 'n buur die met kruiden liefhebberde.
Wil je mijn buur zijn?
Een spion is een goede buur.
Mijn buur.
Ik zeg graag hallo als ik een buur tegenkom. Toeval.
Het is maar mijn buur.
Een boerenkinkel klopt aan bij z'n nieuwe buur.
Hij was eens op bezoek bij een buur.
Je hebt je buur niets gevraagd.
Ik ben je buur.
Een buur gaf Ruby's vader een baan als huisschilder.
Zoals je een buur goed kan kennen.
Haar buur heeft de indruk van wel.
Inclusief een melding van een buur van Trish in West Flintcombe.
Geen enkele buur heeft iets gehoord.
Je buur en schoonzuster, Eliza Brodess.
Maar één buur weigerde een aanliggend stuk grond te verkopen.