Voorbeelden van het gebruik van Buur in het Nederlands en hun vertalingen in het Spaans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Die buur heette Folke Nyström.
je vriendelijke buur.
Ik hoorde ze bij de buur.
Dit is mijn vriendin en buur, mw. Rachel Lynde.
Ik was heel bedroefd toen ik hoorde dat je geen permanente buur werd.
Casey heeft de buur nooit gesproken.
Is hij misschien van een buur?
Nee. Die wilde mij ook liever niet als buur.
Toen het ging om een buur in nood.
Deze morgen zag ik onze nieuwe buur.
Ik probeer een buur te helpen.
En dat is een probleem dat ze delen met een verrassende buur.
Buiten staat Bob- buur.
Er is slechts één buur per plant.
U had een buur kunnen roepen.
Niet ver van het centrum en ligt in een rustige buur.
Leuk om je eindelijk te ontmoeten, buur.
Ken je die buur?
Ga jij met die nieuwsgierige buur praten.
Nieuwsgierige buur.