Voorbeelden van het gebruik van Dopen in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Je hebt je kinderen laten dopen, hè?
We zullen hem Arthur noemen en hem in Winchester dopen.
Ik moet wel, als we je willen dopen.
Kapitein. Eerst moet je de boot dopen.
We hebben jou meteen laten dopen.
Ik wil me laten dopen.
Jouw moeder heeft je Marie laten dopen.
Ik laat me dopen.
En waarom u ze heeft laten dopen.
Ik zal je dopen.
Ik zou Patty goed moeten dopen.
Laat me je dopen.
Je kunt de baby dopen.
Of we dopen haar.
Ik laat hem niet dopen.
Ik laat me dopen, Rhonda.
Ik wil je in slagroom dopen en mijn kers er bovenop zetten.
Ik laat haar bij 't dopen vallen.
Zal ik iets vor je frituren, en dan in suiker dopen?
Dopen met de heilige Geest was het werk van de apostelen.