Voorbeelden van het gebruik van Hij is ziek in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Nee. Hij is ziek, en heeft hulp nodig.
Hij is ziek, zei ik ook tegen Teddy.
Hij is ziek.
Hij is ziek geweest. .
En hij is ziek en moet rusten.
Het zijn schuld niet, hij is ziek.
Heb medelijden, hij is ziek. Hij weet niet wat hij doet.
Hij is ziek.
Hij is ziek.
Onzin. Hij is ziek.
Hij is ziek.
Hij is ziek.
Hij is ziek.
Hij is ziek.
Hij is ziek alleen.
Hij is ziek.
Hij is ziek.
Hij is ziek, Eliza.
Rustig, hij is ziek.