Voorbeelden van het gebruik van Hij is ziek in het Nederlands en hun vertalingen in het Spaans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Hij is ziek, met de bof.
Hij is ziek.
Dus hij is ziek.
Hij is ziek.
Voorzichtig, hij is ziek.
Hij is ziek, Edelachtbare, niet schuldig.
Niemand…- Hij is ziek. Hij doorstond iets wat weinigen aankunnen.
Maar hij is ziek, toch?
Maar hij is ziek.
Hij is ziek geworden omdat hij heeft gevochten in de Golf.
Hij is ziek, niet zichzelf.
Hij is ziek van bezorgdheid.
Hij is ziek en je gaat er niet eens heen.
Hij is ziek.
Hij is ziek.
Hij is nooit ziek.
Hij is ziek, verdomme.
Hij is ziek.
Hij is ziek. Daarom ben ik hier.
Nu, hij is ziek, en hij zegt niets meer.