Voorbeelden van het gebruik van Improviseer in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Maar wees alsjeblieft subtiel. Improviseer.
Leid jij nu maar. Ik improviseer.
Ik zou thuis aan m'n magie moeten werken. Ik improviseer.
Dus nu improviseer ik.
Ik zweep mezelf op en improviseer gewoon.
Nooit geprobeerd. Ik improviseer wel.
Ik speel een rol, improviseer wat.
Decker, improviseer brancards voor de gewonden.
En… als je de woorden van de Bijbelteksten vergeet… improviseer je dan?
Ik improviseer hier, maar… stel dat ik 'klop klop' zou doen?
Ik improviseer graag taco's.
Ik improviseer. Doe maar niet.
Ik improviseer. Sam!
Ik improviseer.
Is het goed als ik improviseer?
Ik wist dat ik compromissen moest sluiten en ik improviseer graag.
Ik improviseer.
Improviseer met wat je hebt, Will.
Improviseer. Célène,
Wat… Improviseer je?