Voorbeelden van het gebruik van Prediker in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
O, Je hebt een prediker bij u.
Waar ga je heen, Prediker?
Waarom is de Prediker hier?
Je speelt nog steeds een prediker, zie ik.
We gaan het de prediker vragen.
Isaac zegt dat je 'n prediker bent.
Eerst prediker, en nu rechter.
Hebben jullie het over prediker James?
Wie is jullie prediker?
Wat wordt het, prediker Davenport?
Nee, Prediker.
IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker, alles is ijdelheid.
Goedemorgen, prediker Seth.
Hij is prediker.
Eerst prediker, en nu rechter.
Eerst prediker, en nu rechter.
werd daar prediker.
Op 30 oktober 1745 werd hij prediker voor de Lutherse gemeente Amersfoort.
Was hij prediker?
In memoriam prediker James Goodman gestorven in 1934,