PREACHER - vertaling in Nederlands

• prediker
• predikant
• preacher
• priester
• dominee
• pastoor
• preker
• predikante
• predikers

Voorbeelden van het gebruik van Preacher in het Engels en hun vertalingen in het Nederlands

Preacher, can I ask you a question?
Preacher, mag ik je wat vragen?

Do you think the preacher would let me in?
Denk je dat de dominee me zou binnenlaten?

Preacher did a fine job.
De priester heeft het prima gedaan.

He's not here for me, Preacher.
Hij is hier niet voor mij, predikant.

No, preacher.
Nee, Prediker.

The radio producer asks the preacher.
De radiomaker vraagt aan de predikante.

Come on, Preacher, move it.
Kom, preker, schiet op.

Did that preacher get to you?
Die pastoor heeft op je ingepraat?

That preacher weren't no good!
Die dominee was een rotzak!

Can't Preacher do it?
Kan Preacher het niet doen?

Preacher and the wine and the meat.
De priester en de wijn en het vlees.

You some kind of preacher, ain't ya?
Jij bent een soort prediker, niet?

I ain't a preacher.
Ik ben geen predikant.

She spent sixteen years as a preacher in Remonstrant congregations.
Ze was zestien jaar predikante in remonstrantse gemeentes.

Preacher, we need a blessing.
Preker, je moet ons zegenen.

I'm Preacher Pauley.
Dominee Pauley, dat ben ik.

Preacher let me go.
Preacher liet me gaan.

Sorry, that preacher didn't give you the money.
Sorry dat die pastoor je geen geld gaf.

Go talk to your grandfather, the preacher, Penrith.
Naar je grootvader, de priester, Penrith.

Isaac says you're a preacher.
Isaac zegt dat je 'n prediker bent.