Voorbeelden van het gebruik van Tic in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Heeft Callen een tic?
Kijk eens wie we daar hebben, Tic Tac.
Heb je een tic?
Welkom thuis, Tic.
Ik denk dat het meer een tic was.
De volgende zijn mijn Bunny Rabbit en Lil' Tic.
Ralph heeft een tic.
Ik voel me prima, Tic.
Is 't een tic?
We verkopen God-nog-aan-toe geen Tic Tacs.
Dat is een tic.
Onbewerkt is TiC een zwart poeder.
Dat is zijn tic: De stilte.
De tic die hij heeft als hij bluft.
Tic gemeenschappelijke marktordening voor de secttir visserij
Merkte hij dat je een tic had?
Wat je net met je haar deed. Dat is jouw tic.
Ik heb geen tic.
Ik met een rietje en zij met een tic.
Een schooljochie in korte broek met 'n tic.