Voorbeelden van het gebruik van Kapot in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Ze is kapot, ze gaat instorten.
Wat doe je? Ik ga er kapot aan, alles opproppen.
Dit ding… Het is kapot.
omdat onze auto kapot is.
De luchtkoepel is kapot.
Het kenteken is verlopen en een achterlamp is kapot.
Hij was niet kapot, of wel?
Als je niet kapot bent, heb je 'n ander.
Jij moest er kapot van geweest zijn toen je het hoorde.
ik ben kapot.
En sindsdien maakt die leugen mij kapot. Pap.
M'n longen zijn kapot.
ze gaan zelden kapot.
Het is helemaal kapot.
Hij is kapot en de rest was gestolen.
En merk hoe kapot ze ervan is.
Hij was er kapot van en hij is ontploft.
Hyperdrive en schilden kapot.
Iedereen is kapot.
Deze show maakt me kapot.