TÚ VIVES - vertaling in Nederlands

• jij woont
• je leeft
• woon je
• leef je

Voorbeelden van het gebruik van Tú vives in het Spaans en hun vertalingen in het Nederlands

Emma, tú vives con Mary Margaret,¿verdad?
Emma, jij woont bij Mary Margaret, nietwaar?

¿Así que tú vives con tu hermana?
Woon je bij je zus?

Tú vives, tú aprendes.
Je leeft, je leert.

Sabes, tú vives en L.A., yo en Las Vegas.
Je weet wel. Jij woont in LA. Ik woon in Las Vegas.

¿Tú vives sola? Sí. No?
Woon je hier in je eentje?

Tú vives fuera de tu mente.
Je leeft buiten je verstand.

Tú vives en Internet,
Jij woont zowat op internet.

¿Tú vives con tu mamá y tu papá?
Woon je bij je moeder of vader?

Tú vives para el arte,¿verdad?
Je leeft voor de kunst?

No. Tú vives aquí.-¡Así.
Nee, jij woont hier.

Tú vives aquí al lado,-¿no?
Woon je in een boerderij hier vlakbij?

Tú vives entre los restos de los muertos.
Je leeft met de overblijfselen van dode mensen.

Tú vives con dos adultos.
Jij woont met twee volwassenen.

Tú vives en la competición; eso producirá tensión.
Je leeft in kompetitie- dat zal spanning opleveren.

Tú vives en Florida.
Jij woont in Florida.

Ergo, tú vives.
Dus, je leeft.

Cariño, los autobuses no llegan a donde tú vives,¿verdad?
Lieverd, de bussen rijden niet waar jij woont, of wel?

Él vivía en una villa, y tú vives en La Villa.
Hij woonde in 'n dorp en jij woont in The Village.

Tú vives aquí.
Hier woon jij.

Tú vives en la 103.
Jij woonde op de 103ste straat.