TRAUST - vertaling in Nederlands

• vertrouwt
• durft
• gelooft
• kun
• vertrouw je
• durf
• geloof
• kan

Voorbeelden van het gebruik van Traust in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Siehst du? Du traust mir nicht, Ivar?
Je vertrouwt me niet, Ivar. Zie je?

Tritt ein, wenn du dich traust.
Ga naar binnen als je durft.

Und plötzlich traust du ihr. Eine Unbekannte lobt deinen einzigen ausländischen Film,?
Dus een vreemde vrouw prijst jouw enige buitenlandse filmuitstapje…… en plotseling vertrouw je haar?

Du traust dich eh nicht, Krüppel.
Dat durf je toch niet, lamme.

Du traust deinen eigenen Augen nicht?
Geloof je je ogen niet?

Taki, traust du denn einer Frau dass man ihr vertraut.
Kan je een vrouw uit de demonenwereld geloven? Taki.

Traust du mir das etwa nicht zu?
Gelooft u niet dat ik dat kan?

Toll, dass du dich das traust.
Het is echt zo goed dat je dat durft.

Ich weiß, du traust mir nicht.
Ik weet dat je mij niet vertrouwt.

Traust du dich dann, mir zu helfen?
Durf je me dan te helpen?

Du traust mir nicht?
Geloof je me niet?

Traust du mir nicht?
Kan ik dat zelf niet?

Du traust es mir nicht zu.
Je gelooft niet dat ik het kan.

Füttere mich, wenn du dich traust.
Voeder me, als je durft.

Selbst, wenn du mir nicht mehr traust.
Ook als je me niet meer vertrouwt.

Traust du dich, es auszuprobieren?
Durf je het dan tenminste te testen?

Du traust diesem komischen Kauz?
Geloof je die lui zomaar?

Unfassbar! Ich riskiere mein Leben, und du traust dich das hier nicht?
Ongelofelijk, je laat me mijn leven riskeren… en je zegt doodleuk dat je dit niet kan?

Komm mit, wenn du dich traust.
Ga mee als je durft.

Weil du mir nicht traust.
Omdat je mij niet vertrouwt.