Voorbeelden van het gebruik van Priester in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ik ben een priester, dat weet ik.
Waar is priester Mitchell?
Ze zeggen dat jij priester bent.
Ik ben priester.
Hij is priester.
Je moet niet onbeleefd doen tegen een priester of een kleintje plagen.
Een pasgewijd priester is een neomist.
Je hebt het je priester toch niet verteld?
De priester is mijn vader.
Nee, de priester durfde niet te wachten.
Die priester waar u het over had.
De kogel kwam van dezelfde kant als de priester.
Later had hij verschillende opdrachten als priester en leraar.
Ik wilde vragen hoe ik priester kan worden?
Hij kwam aan met een priester en een losgeld?
De priester kan geen wonderen verrichten.
Priester Gabriel Ruiz.
Ik ben niet zo koppig als de priester.
was een Italiaans wiskundige en priester.
Christian Ludwig Landbeck werd geboren als zoon van een priester.