Voorbeelden van het gebruik van Teder in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
gevoelig en teder.
Cangaciero heeft niet zo'n teder hart als jij.
Ik ben te teder.
Het was heel teder.
Tom is teder.
Door oxidatie, krijgen we ook nog een huid zacht, teder, elastisch en glanzend.
Het was een spontane reünie tussen ons. Het was werkelijk teder.
Hoe teder.
Ze waren zacht, koel en teder.
was hij lief en teder.
De barmhartige ogen naar je kijken met liefde, teder.
Zo zacht en teder.
Maar die buitengewone man was ook teder.
Hij is zo begripvol en teder.
Hij was… teder.
Ze zijn zo teder en glad.
Ik was teder.
Je zei haar naam zo teder.
zo teder.
En hij antwoordt teder.