Voorbeelden van het gebruik van Luid in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Ecclesiastic
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Luid die klok.
Luid de achtervolging in. Het vuur sterft!
Ben je nog wakker? Je piekert erg luid.
Ik hoor u luid en duidelijk.
Een luidspreker die luid en clean klinkt bij elk gegeven wattage.
M'n moeder zei altijd dat stilte heel luid kan zijn.
Zwarte golven: luid boven de Europese limiet.
Luid de bel, win een prijs.
Ja. Luid het alarm!
Ik huurde een rode cabriolet en reed luid zingend langs het strand.
Ik ben zo luid niet.
De gemeenschap spreekt… Luid.
Het gegons der menigte nam toe, was een oogenblik zeer luid.
Minder luid, meer kost- en energie-efficiënt.
Luid de bel en win een prijs.
Ja. Luid het alarm!
Hij verzamelde de toovenaren, en riep luid.
Gods naam bezong hij luid.
Shh! niet zo luid, Pops!
Ze zijn luid vannacht.