Voorbeelden van het gebruik van Nors in het Nederlands en hun vertalingen in het Spaans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
dagelijkse specialiteiten, en nors barmannen zijn.
Nors en onbetrouwbaar.
Nors, zie je die sterren daar?
Nors, luidruchtige of onaangename reizigers zijn een plaag op vliegreizen.
Nors, hoger vliegen!
Ze zijn nors.
Nors, het is te laat.
Nors en houden van geld.
Je bent nors, je negeert mij, je toont mij geen respect.
Ze is nors, koppig en zondig.
Dan worden ze wrokkig en nors.
Sommige mensen zijn zo nors.
Jij bent nors.
Ik ben niet nors.
Je bent nors omdat je nog steeds boos op me bent.
Dit is triest, nors, pijnlijk en zo wanhopig….
Nors overstijgt hij de rivalen veruit.
And nors genoeg niet om op goed met goedaardige conversations.
Vanmorgen kreeg ik een nors antwoord dat de schuld naar mij schoof.
Jij bent zo nors… en boos.