LUCÍA - vertaling in Nederlands

• lucia
• lucía
• leek
• zag er uit
• droeg
• eruit zag
• eruitzag
• luzia
• keek
• er uitzag

Voorbeelden van het gebruik van Lucía in het Spaans en hun vertalingen in het Nederlands

Así que, él lucía como--.
Hij zag er dus uit als.

Conocí a un chico que lucía idéntico a Nachi.
Ik heb een man ontmoet die precies op Nachi leek.

Ella lucía espléndida.
Ze zag er prachtig uit.

Él lucía sucio pero siempre olía a sabanas limpias.
Hij zag er smerig uit, maar hij rook altijd naar schone lakens.

Todo lucía muy bien.
Alles zag er rooskleurig uit.

Me emborraché y ella lucía bien.
Ik was dronken, en ze zag er goed uit.

No lucía como ningún otro teléfono que yo hubiera visto antes.
Lijkt niet op een mobiel zoals ik ze ken.

Santa lucía pasa por la noche entre el 12
Saint lucia verstrijkt in de nacht tussen 12

Su majestad la reina de santa lucía.
Hare majesteit de koningin van saint lucia.

¿Y cómo lucía?
En hoe zag ze eruit?

Hombre guapo está interesado en impresionantes curvas de amor de lucía.
Knappe man is geïnteresseerd in de prachtige rondingen van lucia love.

Y lucía bien en pantalones tipo cargo,
En ze zag er goed uit in een wijde broek.

Vivienda Ana Lucía cumple con fotografías y descripciones.
Accommodatie van Ana Lucia voldoet aan de foto's en beschrijvingen.

¿Lucía ha llamado ya?
Heeft Lucy al gebeld?

Lucía preocupado.
Hij keek bezorgd.

Lucía cambiado.
Hij leek veranderd.

No lucía muy sedado al morir.
Hij leek niet erg verdoofd toen hij stierf.

Lucía como un estudiante universitario.
Hij zag er uit als een student.

Lucía genial, pero creo que está casada.
Ze zag er geweldig uit, maar ik denk dat ze getrouwd is.

Lucía tan pura
Ze zag er zo zuiver