FUN in Dutch translation

• leuk
• plezier
• lol
• fun
• pret
• gezellig
• grappig
• belachelijk
• gezelligheid
• lachen
• vermaak
• speelplezier
• pretje
• grapjes
• vrolijke

Examples of using Fun in English and their translations into Dutch

This is so fun, master!
Dit is zo grappig, meester!

It's been fun, Nico.
Het was gezellig, Nico.

I want to have fun with you, guapo.
Ik wil plezier met je hebben, guapo.

Lai Fun, you stay with Sailor!
Lai Fun, blijf bij Sailor!

Yeah. This could have been fun.
Dit had leuk kunnen zijn. Ja.

It's not for fun.
Het is niet voor de lol.

And make fun of robots-- That's great.
En maken grapjes over robots, dat is prachtig.

That was the fun, yeah?
Was dat de pret, ja?

You think this is fun for me?
Denk je dat dit grappig is voor mij?

Wanna make fun of my life, Kenny?
Wil je mijn leven belachelijk maken, Kenny?

Can we go? Super Silly Fun Land!
Super Silly Fun Land, mogen we daarheen?

This was fun, huh?
Dit was gezellig, hè?

Fun in store with family.
Plezier in petto met familie.

I can't, but this was fun.
Ik kan niet, maar dit was leuk.

It wasn't for fun.
Het was niet voor de lol.

Leisure and fun at the heart of the Haut-Var.
Gezelligheid en recreatie in het hart van de Haut-Var.

Makes fun of my head dent.
Maakt grapjes over de deuk in mijn hoofd.

Where's the fun in doable?
Waar is de pret in haalbaar? Haalbaar?

It's fun, ain't it?
Dat is grappig, is het niet?

He gets made fun of because he's different.
Hij wordt belachelijk gemaakt omdat hij anders is.