WARNEN - vertaling in Nederlands

• waarschuwen
• waarschuwing
• zeggen
• verwittigen
• alarmeren
• inlichten
• gewaarschuwd
• waarschuwt
• waarschuwde
• zeg

Voorbeelden van het gebruik van Warnen in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Ich hätte Sie warnen sollen.
ik had 't moeten zeggen.

Ich sollte Sie warnen.
Ik vind dat ik je moet verwittigen.

Nein, ich will ihn nicht warnen.
Nee, ik wil hem niet alarmeren.

Ich will sie nicht warnen, Agent Hanna.
Ik wil ze niet waarschuwen, agent Hanna.

Sie warnen mich?
U waarschuwt mij?

Du hättest mich aber vor dem Tintenfischhirn warnen können.
Had me even gewaarschuwd voor die inktvishersens.

Ich sollte die Neuen warnen, sie sind sehr authentisch.
Een waarschuwing voor de nieuwelingen: je zult ze zeer authentiek vinden.

Sie sollen die Zauberhaften warnen.
Je moet de Betoverden inlichten.

Ich hätte dich viel früher warnen sollen.
Ik had al eerder iets moeten zeggen.

Wir müssen das Flugzeug warnen.
We moeten dat vliegtuig verwittigen.

Jemand wollte das FBI nicht warnen. 000.
Iemand wilde de overheid niet alarmeren. 000.

Der Verkäufer hätte mich warnen müssen.
Die verkoper had me moeten waarschuwen.

Warum sollte Marks dich warnen?
Waarom waarschuwde Marks je?

Malware-gen warnen und dann vorgeben,
Malware-gen waarschuwt en daarna beweert

Du hättest uns warnen können, dass sie verrückt ist!
Als je ons nou gewaarschuwd had dat ze gestoord was!

Ich würde Sie nicht warnen, wenn ich Sie umbringen wollte.
Je krijgt geen waarschuwing als ze van je af wil.

Aber was immer es ist, ich muss Adelita warnen.
Maar ik moet sowieso Adelita inlichten.

Soll ich sie warnen? -Nein.
Moet ik 't haar zeggen?-Nee.

Wir sollten sie warnen.
We moeten haar verwittigen.

Soll ich sie warnen?
Moet ik ze alarmeren?