Voorbeelden van het gebruik van Zeg in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Wat zeg je, mijn zoon?
Zeg me wat over hem. Ja.
Lieverd? lk zeg niet dat je dom bent.
Bonnie? Zeg mij na?
Zeg het. Jawel.
Ik zeg je dit als een vriend.
Zeg niets tegen Anne.
Zeg het hen van Pauline's moeder.
Dat zeg jij, Thomas.
Zeg, we hebben je vanmorgen gemist aan de aanmoedigingstafel.
Zeg gewoon Ki-hun.
Dat zeg ik niet. Nee, sir.
Ik Martin Deeks… Zeg mij na: Ik Martin Deeks.
Zeg aan Patty dat ze het gewone bedrag kan bijdragen.
Ik zeg het je, nu landen.
Zeg hem dat ik zwanger ben!
Zeg dat niet tegen Soo-Ling, Elizabeth Whitefeather of Kutuma-numba.
Zeg, Jackie: zal ik je op koffie trakteren?
Wat zeg je, man?
Zeg hallo aan Madame Dubrevil.