ENSEIGNER - vertaling in Nederlands

leren
apprendre
enseigner
apprentissage
cuir
montrer
étudier
onderwijzen
enseigner
éduquer
apprendre
de l'enseignement
instruire
lesgeven
enseigner
enseignement
cours
donner des leçons
om les te geven
pour enseigner
onderrichten
enseigner
enseignements
éduquer
instruire
doceren
enseigner
l'enseignement
worden onderwezen
sont enseignées
apprennent
sont dispensés
sont éduquées
bijbrengen
apporter
apprendre
enseigner
réveiller
inculquer
transmettre
onderricht te geven
enseigner
teach
enseigner
d' apprentissage

Voorbeelden van het gebruik van Enseigner in het Frans en hun vertalingen in het Nederlands

{-}
  • Colloquial category close
  • Official category close
  • Medicine category close
  • Financial category close
  • Ecclesiastic category close
  • Ecclesiastic category close
  • Official/political category close
  • Computer category close
  • Programming category close
Le candidat prouvera qu'il est capable d'enseigner.
De kandidaat zal blijk geven van zijn bedrevenheid in het onderrichten.
Enseigner l'anglais à Pékin… récolter des artichauts en Espagne.
Engelse les geven in Beijing, artisjokken plukken in Spanje.
Le second objectif d'une église est d'enseigner la Bible.
Een tweede doel van een kerk is het onderwijzen van de Bijbel.
J'essaie de lui enseigner quelque chose, hein.
Ik probeer hem iets aan te leren, hè.
Le second objectif de l'Église est d'enseigner la Bible.
Een tweede doel van een kerk is het onderwijzen van de Bijbel.
Et enseigner est généralement celui du maître.
En aanleren is normaal de rol van de meester.
Personne ne peut enseigner cela.
Niemand kan dit onderwijzen.
Peut-être que je pourrais enseigner S.A.T. Préparation.
Misschien kan ik les geven voor toelatingsexamens.
Enseigner, c'est toute ma vie.
Les geven is mijn leven.
Laisse-moi t'enseigner.
Laat mij het je leren.
Je suppose que je pourrais enseigner.
Ik kan les geven, veronderstel ik.
Oui, mais je ne sais pas enseigner et je déteste les enseignants.
Ja, maar ik kan geen les geven and haat leraren, weet je.
Quoi, enseigner?
Wat, les geven?
Et vous savez enseigner, car je m'améliore.
En je kan les geven, want ik werd beter.
D'enseigner avec lui à Harvard.
Om samen met hem les te geven op Harvard.
Tu devrais enseigner l'anglais à la fac de Cor-nuls.
Jij moet Engels geven op de Uv Achterlijk.
Je peux t'enseigner. -Tu peux?
Ik kan het je leren.
Je vais y enseigner le français et le maintien.
Ik ga daar les geven, in Frans en in omgangsvormen.
L'Exploratorium veut enseigner la science par des expositions interactives.
Het is gewijd aan het onderwijzen van wetenschap door tentoonstellingen.
C'est un pédagogue qui préfère enseigner à de petits groupes d'étudiants.
Het Tsou wordt onderwezen aan jonge studenten door een klein aantal leerkrachten.
Uitslagen: 1403, Tijd: 0.0887

Top woordenboek queries

Frans - Nederlands