Voorbeelden van het gebruik van Improviseren in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Daarna, moeten we improviseren.
Je kan zo goed improviseren.
Ik moest improviseren.
Jullie zullen moeten improviseren.
Ik geef je mijn recept en jij gaat improviseren?
Improviseren, zoals vanavond.
Improviseren is duidelijk niet je sterkste punt.
We improviseren wel.
Improviseren is niet diens kwaliteit.
Leer improviseren. 2003-2004.
Zo leert hij improviseren, en kiemt zijn levenslange liefde voor het vak.
Ik heb leren improviseren van de grootsten.
We improviseren met de scheuring Manipulator.
Ik kan goed improviseren.
Hij is aan het improviseren.
Je koos een slecht restaurant, waardoor ik moest improviseren.
Bands gingen nieuwe melodieën improviseren.
Ze kijken of ik kan improviseren.
Dat heet improviseren.
Maar toen doken jullie op en moest ik improviseren.