Voorbeelden van het gebruik van Improviseren in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ik moest dus improviseren.
Hij kan goed improviseren.
Creools. Ik moest improviseren.
Als worstelaar kun je toch improviseren?
We kunnen niet improviseren.
Ik zeg alleen dat Freestyle improviseren is.
M'n plan is verkloot en ik kan ook niet meer improviseren.
Maar we moesten improviseren.
Is er een plan of improviseren jullie maar wat?
Chu liet me improviseren.
Komaan, we moeten de auto parkeren. Ik heb geen idee, improviseren.
we moesten wat improviseren.
Waarom? Nou, Carina houdt van improviseren.
Lar en ik moeten improviseren.
Ik was aan het improviseren.
Hij zal moeten improviseren.
Ik was aan het improviseren.
Nee, ik moest improviseren.
Hij kan goed improviseren.
Ik moet improviseren.