Voorbeelden van het gebruik van Jij dat doen in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Waarom moet jij dat doen en niet Varela?
Zal ik de beker aan Mrs Turner geven of wil jij dat doen?
Vanaf nu kun jij dat doen.
Maar van nu af aan moet jij dat doen.
Ze gaan je ophangen zoals Saddam. Ik bel de baas, of wil jij dat doen?
Zal ik Vic het goede nieuws brengen of wil jij dat doen?
Ik bel de baas, of wil jij dat doen?
Joni, wil jij dat doen?
Moet jij dat doen?
Dus misschien kan jij dat doen.
Zou jij dat doen?
Harry, wil jij dat doen?
Waarom moet jij dat doen?
Kun jij dat doen?
Kan jij dat doen?
Zou jij dat doen?
Zou jij dat doen?
En hoe ga jij dat doen?
Waarom zou jij dat doen?
Zou jij dat doen?