Voorbeelden van het gebruik van Leraar in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Zeg je leraar dat het mijn fout is.
Hij is een leraar op UCSD.
Hij was de zoon van een leraar.
Je wou me zien, leraar Moody?
Bent u 'n leraar van Susie?
Verwijzing van een leraar of werkgever.
En m'n leraar. Dat hoge raam werd m'n redding.
M'n leraar Radnor heeft meer te verliezen dan wij.
De leraar van je zus was ook mijn leraar. .
veearts en later als leraar.
Vītols was de zoon van een leraar.
Dat heeft m'n leraar me geleerd.
Zo praatje niet tegen je leraar.
Sommigen van jullie worden leraar.
Jouw leraar is een wat?
Ja, maar als mijn leraar erbij is om mij vertrouwen te geven.
Zijn directeur is uitvinder en leraar Robert Propst.
Het probleem van de invloed van de leraar op de student.
Een zoon en een moeder en een leraar.
Haar vader is een schrijver en leraar Engels.