Voorbeelden van het gebruik van Onafscheidelijk in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Hij en Thomas waren onafscheidelijk.
Bénédicte en Lisa waren onafscheidelijk.
Door de jaren heen waren Rachel en ik onafscheidelijk.
En Bow en ik zijn onafscheidelijk.
We zijn al twee weken onafscheidelijk.
Deze dimensies zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden.
Onafscheidelijk, met vrijheid en rechtvaardigheid voor allen.
Sindsdien zijn ze onafscheidelijk, ook al zijn die twee veel ouder.
Ze waren onafscheidelijk, hij bracht hem naar de kleuterschool.
Jullie zijn toch onafscheidelijk.
Daarna waren we twee maanden onafscheidelijk.
Jullie en mijn vrijheid zijn onafscheidelijk.
De twee zijn onafscheidelijk en onoverwinnelijk.
Vanaf hun allereerste afspraakje waren ze onafscheidelijk.
Ze zijn onafscheidelijk.
angst zijn onafscheidelijk.
Een jaar geleden waren we onafscheidelijk.
Meel en ik zijn onafscheidelijk.
Ja, we waren onafscheidelijk.
De naam is voor altijd onafscheidelijk van jou.