Voorbeelden van het gebruik van Opletten in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ik had beter moeten opletten.
Daar kan je maar beter mee opletten.
Maar blijf opletten.
Hanna, opletten.
Nu opletten, want ik ga dit maar één keer zeggen.
Opletten, we hebben onverwacht bezoek.
Jullie moeten goed opletten.
Het spijt me. Ik had beter moeten opletten.
Maar we moeten opletten.
Blijf opletten.
Dus jij moet gewoon je mond houden en opletten!
Opletten, allemaal!
Opletten, mariniers.
Ik moet blijkbaar opletten met wat ik jou vertel.
ik wou zien of jullie wel opletten.
We moeten goed opletten.
We moeten opletten.
Blijven opletten.
Opletten. O nee… Ik?
Ja, dat doen we. Moet je opletten: Die vogel die jij ziet vliegen, die kan zingen.