Voorbeelden van het gebruik van Makker in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Sorry, makker, de trut houdt niet op.
Makker, wat is er met je aan de hand?
Dit is geen club, makker.
Dennis is mijn makker niet.
Zijn jullie klaar? Hoi, makker.
Kom op, makker.
Jemig, makker, wat ben je gespannen?
Hé, makker, wat is hier gebeurd?
Weet je, makker, ik ben het echt met Kevin eens, in dit geval. Hou op!
Coole hoed, makker.
Luister eens goed, makker.
Wat een beest.-Bedankt, makker.
Weet ik niet, makker.
Ik moet een eiland eten geven, makker.
Stanley, ouwe makker.
Makker, je ving een kogel voor me op.
En zijn makker zeide, redetwistende, tot hem.
Sorry, makker. Vandaag niet.
Makker" is niet hoe je mij mag noemen?
We kunnen een andere opzetten, makker.