IRÁ - vertaling in Nederlands

• gaat
• zal
• komt
• weg
• vertrekt
• loopt
• gaan
• zullen
• ga
• zult
• zou
• ging
• komen

Voorbeelden van het gebruik van Irá in het Spaans en hun vertalingen in het Nederlands

¿Irá usted el jueves a la reunión?
Zult u naar de vergadering op donderdag gaan?

Ganó e irá al Nacional.
Hij won en ging naar de landelijke finale.

Podría colocarlo en el lugar donde se supone que irá.
Ik kan het plaatsen waar het moet komen.

Se irá a final de mes.
Ze vertrekt aan het eind van de maand.

Él irá al encuentro de una hora después rompible.
Hij zou een rendez-vous hebben een uur na het einde van de aanval.

Todos piensan que la tormenta irá hacia el norte y es ahí donde están.
Iedereen denkt dat de storm naar het noorden ging en daar is iedereen.

Si eso es todo lo que necesita, entonces esto te irá bien.
Als dat is alles wat u nodig heeft zult u OK.

Se irá a Harvard mañana.
Hij vertrekt morgen naar Harvard.

¿Una mezcla de humanos y IA irá a su funeral?
Zou een mengeling van mensen en AI's opduiken op hun begrafenis?

Creo que Damon irá a encontrar a Wes.
Ik denk dat Damon op zoek ging naar Wes.

Lo sé, pero te irá bien, Nadine.
Ik weet het, maar je zult wel goed, Nadine.

Se irá después de los discursos.
U vertrekt voor de speeches.

¿Adónde irá?¿Dónde puede estar?
Waar zou hij heen zijn gegaan?

Hasta entonces, nadie se irá.
Tot dan, vertrekt er niemand.

¿Cómo irá aquí el tema de pillar?
Hoe zou het drugscircuit hier werken?

Se irá.
Ze vertrekt.

Señor, se irá mañana.
Meneer, u vertrekt morgen.

Como consecuencia, te irá perdiendo el respeto de manera progresiva.
Als resultaat zul je geleidelijk aan respect verliezen.

Ahora te irá mejor en los exámenes.
Nu zul je die wiskundeproefwerken vast beter maken.

Si usted escucha al gobierno, irá a la quiebra rápidamente”.
Als je naar de overheid luistert, zul je snel failliet gaan.”.